We zijn weer in de herfst. Dat zie je aan de prachtige kleuren en de regen die begint te vallen. Wat dit seizoen zo interessant maakt, zijn de paddenstoelen. En de omgang met paddenstoelen verschilt sterk tussen Frankrijk en Nederland.
Als we naar de Creuse gaan, passeren we het Tronçais-bos, een uitgestrekt en bekend bosgebied in het noorden van het departement Allier. Colbert, die het Franse koninkrijk van een sterke marine wilde voorzien, besloot meer dan een miljoen hectare bomen te planten waarvan de speciaal geselecteerde stammen en takken hoogwaardig hout voor de scheepsbouw zouden opleveren. Zo ontstond in 1670 het eikenbos van Tronçais.
Met een oppervlakte van bijna 10.600 hectare, waaronder 110 hectare beschermd natuurgebied (Nantigny en het bos van Colbert) en ongeveer 130 hectare aan vijvers, staat het bekend als het mooiste eikenbos van Europa. Toch hebben we er sinds we er zijn geweest – een goede acht keer in twee jaar – nog maar weinig toeristen gezien. Zelfs midden in de zomer, als het koel is, zijn we slechts een paar wandelaars, vissers en fietsers tegengekomen.
Dus, op een zondag in september dwalen we zoals gewoonlijk door dit prachtige bosgebied. Alleen merken we deze keer dat de eerste parkeerplaats helemaal vol staat. "Oké," denken we, "er moet een leuke rondleiding zijn die eindelijk toeristen trekt." Maar ook de tweede parkeerplaats, en daarna de andere, staat helemaal vol. Langs de kleine paadjes staan steeds twee of drie auto’s geparkeerd... Wat is er aan de hand?
Nou, we zien wandelaars met mooie rieten manden... Het zijn paddenstoelenzoekers!
Hier in Nederland is het anders. Nederlanders zijn op hun hoede – en terecht, want zoals men vaak zegt: alle paddenstoelen zijn eetbaar… maar sommige maar één keer! Toch zie ik steeds meer artikelen over paddenstoelen in de kranten. Het laatste artikel dat ik las, durfde zelfs te beweren dat paddenstoelen heel belangrijk zijn voor dieren... Ja, maar sommige zijn nog lekkerder met een beetje peterselie! Zonde om ze te laten liggen voor dieren, die ze rauw eten.
Ik vind het erg leuk om naar paddenstoelen te kijken en er foto’s van te maken. In Frankrijk kun je de apotheker vragen je oogst te controleren, dat voorkomt een hoop ellende… maar desondanks belanden er ieder jaar weer fijnproevers op de eerste hulp! Hier in Nederland bestaat deze service niet, dus het is verstandig om voorzichtig te zijn. En als je het niet zeker weet: laat het maar aan de slakken en eekhoorns over, zij weten tenminste welke ze moeten kiezen!
Et bien, nous voici en automne. On peut le remarquer avec ses jolies couleurs et la pluie qui commence à arriver. Ce qui est intéressant en cette saison, ce sont les champignons. Et la culture autour d’eux est très différente en France et aux Pays-Bas.
Quand nous allons en Creuse, nous passons par le massif forestier de Tronçais, une vaste étendue boisée assez connue au nord du département de l’Allier. Colbert, désireux de doter le royaume de France d’une marine puissante, avait décidé de planter plus d’un million d’hectares d’arbres dont les troncs et les branches, spécialement sélectionnés, devaient fournir à l’industrie navale une matière première de grande qualité. C’est ainsi qu’a été créée la futaie de chênes de Tronçais en 1670.
S’étendant sur près de 10 600 hectares, incluant 110 hectares classés en réserves biologiques domaniales (Nantigny et la futaie Colbert) et environ 130 hectares d’étangs, elle a la réputation d’être la plus belle forêt de chênes d’Europe. Pourtant, depuis que nous la traversons – cela fait bien huit fois en deux ans – nous n’y avons pas vu beaucoup de touristes. Même au cœur de l’été, où il y fait frais, nous n’avons croisé que quelques promeneurs, pêcheurs et cyclistes.
Donc, un dimanche de septembre, nous parcourons cette belle étendue boisée comme d’habitude. Seulement, cette fois-ci, nous remarquons que le premier parking est totalement occupé. « Ok », pensons-nous, « il doit y avoir une belle visite guidée qui attire enfin les touristes. » Mais au second, puis aux autres parkings, tout est également plein. Les petits chemins ont tous deux ou trois voitures garées… Que se passe-t-il ?
Eh bien, nous remarquons que certains promeneurs portent de jolis paniers en osier… Ce sont des cueilleurs de champignons !
Ici, aux Pays-Bas, c’est différent. Le Néerlandais est méfiant — et il a bien raison, car comme on le dit souvent : tous les champignons sont comestibles… mais certains une seule fois ! Pourtant, je remarque de plus en plus d’articles sur les champignons dans les journaux. Le dernier que j’ai lu osait même dire que les champignons étaient très importants pour les animaux… Oui, mais certains sont encore meilleurs avec une petite persillade ! C’est dommage de les laisser aux animaux, qui les mangent crus.
J’aime beaucoup observer les champignons et les prendre en photo. En France, on peut demander au pharmacien de vérifier sa cueillette, ce qui évite bien des ennuis… mais malgré cela, chaque année, des gourmands se retrouvent aux urgences ! Ici, aux Pays-Bas, ce service n’existe pas, alors mieux vaut être prudent. Et si vous n’êtes pas sûr : laissez-les aux escargots et aux écureuils, eux au moins savent lesquels choisir !
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire